Nieuwjaarsreceptie
Nooit te oud om te leren is het gezegde en ik geloof dat het waar is. Zo hoorde ik eigenlijk toch wel erg laat, dat het niet passend is een brief met “ik” te beginnen. Daar heb ik begrip voor, maar wel eens tegen gezondigd?
Ik vrees het ja. Er dan bij het schrijven van een verslag(je) ook rekening mee houden lijkt me niet onlogisch, maar het kan enige oplettendheid vragen. Je begint namelijk niet met hoe een buurman iets vond of wat zijn vrouw ervan zei, maar ik ging vanmorgen niet naar de kerk met het rotsvaste voornemen om na thuiskomst van de op die Heilige Mis volgende receptie meteen achter mijn computer te kruipen om er iets van te verwoorden. Daar ontkwam ik echter niet aan; terecht of niet: ik meende me er niet aan te mogen onttrekken!
In zijn preek in de Heilige Mis begon de pastoor al over Drie Koningen, waarop hij verderop in die preek ook nog terugkwam. In het parochiecentrum waar hij in zijn nieuwjaarsbetoog aardig uitvoerig inging op de catechese - voor jong en oud - in onze parochie en op het feit dat kinderen niet meer als groep de eerste Heilige Communie doen, maar na een meer persoonlijk gerichte voorbereiding - wanneer ze er aan toe zijn - als individu (zelfstandig persoon). Over aanvragen voor nieuwe kerkgebouwen geen woord. Integendeel: de beschikbare “kerkruimte” overtreft de behoefte eraan ruimschoots. Daarom wordt uitgekeken naar en actief gedacht over een andere benutting van sommige kerken, waarbij de Visserskerk vooraan lijkt te staan voor een gewijzigde bestemming.
Maar hierboven werden die Drie Koningen al een paar keer genoemd en de pastoor was nauwelijks uitgesproken of de Drie Koningen kwamen enthousiast zingend en begeleid met gitaarmuziek van kapelaan Renders binnen. En dit was geen gevolg van verdwalen: de ster was erbij! En de kameel? Ik veronderstel dat hij het enthousiasme van de koningen niet heeft kunnen bijbenen; hij was er niet (meer?) bij en kwam ook niet af op het opnieuw zingen van de koningen. Ondertussen en daarna werden her en der nog wat handen geschud, waaraan mijn vrouw en ik uiteraard hebben meegedaan, al hield ik het gevoel over dat ik er nog meer had moeten schudden. Maar rustig, gezellig zitten te praten en dan van de ene naar de andere tafel lopen? Er zijn mensen die dat beter afgaat.
Wel stel ik weer vast dat ons blijde evangelie ook leidt tot blije, gezellige bijeenkomsten, waartoe de onvolprezen bediening van de vrijwilligers met het aandragen van koffie, thee, een ander drankje en een keur van hapjes de basis vormt. Niemand maakt dan ook snel aanstalten om weg te komen. Als we dan toch maar eens besluiten te vertrekken en ik tegen de vrouw van de huisbaas zeg dat ze het te gezellig maken en de mensen daarom blijven plakken, hoor ik dat dat opzet is.
Wanneer er sprake is van opzet, hoeft dat dus niet persé kwade opzet te zijn; het kan dus ook opzet betreffen, waarvoor echt wel wat te zeggen valt.
Getekend Jan van Asseldonk